Geschiedenis Meerle

Dit is het dorp waar de familie Boeren het eerst werd aangetroffen. De eerste sporen stammen zogenaamd uit het jaar 992. In een akte uit dit jaar is er sprake van een schenking van enkele goederen te Baarle, de plek waar het dorp op kerkelijk vlak eeuwenlang toe behoorde, aan de abdij van Thorn. De "Gravin van Strijen", Hilsondis, had toen grote delen van het huidige West-Brabant in bezit. Samen met haar man Ansfried stichtte zij in Thorn de Abdij van Thorn. Om het klooster van inkomsten te voorzien, schonk Hilsondis haar bezittingen aan de abdij. De schenking van haar Baarlese bezittingen staat vermeld in een kopie van een akte waarvan het origineel zou dateren uit 992. De originele akte is echter verloren gegaan en de kopie zou op een vervalsing berusten. De naam Meerle zelf duikt dan weer voor het eerst op in een akte uit 1223 toen in de toenmalige kapel een benificie gesticht werd. Meerle was een zelfstandige gemeente tot einde 1976.

 

In het gehucht Elsacker te Meerle, momenteel zelf deelgemeente van Hoogstraten, stond aan de Chaamse Weg 38 een statig herenhuis dat de naam “Villa Lauwers-Dupret” droeg (zie foto). Hier woonde het gezin van generaal-majoor William Lauwers [zie ook militaire geschiedenis] en Jeanne Dupret. De plaats was ook bekend als het “Kasteel Elsacker,” omdat hier vroeger het kasteel van rentmeester Wouter Van den Elsacker, rentmeester voor de abdij van Thorn die er in 1588 woonde, zou hebben gestaan. Omstreeks 1500 bevond zich hier naar verluid al een schrans, een verdedigd bolwerk waar mensen in tijde van oorlog hun toevlucht zochten met hun goed en vee. Omstreeks 1700 was het voormalige kasteel een buitenverblijf van de rentmeesters van de abdij van Thorn. Het bleef in bezit door de familie Van Beeck, rentmeesters van Thorn, tot aan de dood van Magdalena Van Beeck op 5 januari 1797. Zij was weduwe van Jan Michael Soreth, rustend kolonel van de Bataafse republiek. Zijn naam zou verbonden blijven aan de hoeve nabij het kasteel. Na haar dood kwam het goed in het bezit van Jan Petrus Eeltjens, een familie uit Breda. Bij erfenis ging het over aan de familie Dupret-Bruggeman uit Brussel op 12 oktober 1860. De eigendom werd vervolgens verdeeld en het huis kwam in 1899 toe aan William Lauwers-Dupret die het heropbouwde in 1904 en die bij de verhuis feestelijk werd ingehaald te Meerle.

 

William Lauwers werd vermeld in 1910 naar aanleiding van een verlenging met 9 jaar van zijn jachtrecht op gronden van de kerkfabriek en bij de opstart van de feestzaal “Ons ’t huis” waarbij gronden werden afgekocht “van kolonel Lauwers.” William Lauwers werd geboren op 3 februari 1856 te Antwerpen. Hij overleed op 13 november 1924 te Brussel. Hij werd begraven in het familiegraf Lauwers-Dupret bij Sint-Salvator te Meerle.

 

Geschiedenis Meersel en Dreef

De naam Meersel wordt voor het eerst vermeld als Meersele, wat plaats aan een waterplas betekent. Meersel was reeds rond het jaar 1200 bewoond. Deze bewoners waren afkomstig uit Meer. Meersel is ouder dan Meerle dat vanuit Baarle ontgonnen werd. Er ontstond zo een straatdorp langs de weg Leuven-Breda. Meersel werd al vroeg verdeeld over de heerlijkheden Meer (eigendom van de Heer van Meer) en Meerle (eigendom van de abdij van Thorn) en dit zou gedurende de ganse middeleeuwen niet wijzigen. Ook bij het ontstaan van de gemeenten in 1795 bleef het gehucht verdeeld over de 2 gemeenten.

In 1223 werd te Meersel reeds een kapelletje gebouwd. In 1421 werd een nieuwe kapel gebouwd in opdracht van de Heer van Hoogstraten. Deze kapel, de Sint-Luciakapel, werd ingewijd op 28 april van dat jaar en ze deed dienst als hulpkapel voor de kerk van Meerle. Tot op de dag van vandaag is de kapel een druk bezochte bedevaartplaats. In 1935 en in 1982 werd ze gerestaureerd en in 1953 werd de kapel geklasseerd als beschermd monument.

Meersel bleef lange tijd zeer landelijk. Meer naar het noorden, aan de grens met Nederland ontwikkelde zich een nieuw gehucht Dreef dat sterker bebouwd was en ook het centrum van de gezamenlijke parochie Meersel-Dreef werd. De bebouwing van de gehuchten is naar elkaar toegegroeid zodat de twee gehuchten nu als één dorp met de naam Meersel-Dreef aangezien worden. Bij de fusie van Meerle en Hoogstraten heeft men ervoor gekozen om Meersel en Dreef als woonkern samen te voegen tot Meersel-Dreef.

In Meersel-Dreef ligt ook het noordelijkste punt van het huidige België.

Dreef

Dreef is ontstaan rond het Kapucijnenklooster dat in 1687 werd gebouwd in de buurt van de Mark. De kloosterkerk doet dienst als parochiekerk voor de parochie Meersel-Dreef en het klooster zelf doet sinds 1968 dienst als kapelanij. In 1889 werd een beukendreef naar het klooster aangelegd. De Dreef, die sinds 1953 beschermd is, gaf zijn naam aan het gehucht dat er rond ontstond. Verder zijn als monument erkend het Mariapark (bedevaartsoord) en de Meerselmolen, een watermolen op de rivier de Mark die dateert uit de 14e eeuw.

Geschiedenis Strijbeek en Galder

Het huidige StrijbeekKaartjeStrijbeek is waarschijnlijk in de 13e eeuw ontstaan als beekdalnederzetting. Hier kwam de Oude Bredase Baan (van Turnhout, via Baarle) uit op de verbindingsweg tussen Hoogstraten en Breda. Het dorp is, ondanks deze gunstige ligging, nooit écht tot ontwikkeling gekomen. Na de schermutselingen van de 80-jarie oorlog, met vaak doortochten van troepen naar Breda, Hoogstraten en Turnhout, brak er een relatief rustiger periode aan. De familie Boeren had aan de zijde van Meerle een boerderij en waren een aantal generaties bedemeester of borgemeester, zeg maar tussenpersoon en borg voor de belastingen in een deel van het gebied. De belastingen waren verschuldigd aan de heren van Breda, de Nassaus in die tijd. Kerkelijk hoorden de Boerens bij de parochie van Sint-Salvator in Meerle, waardoor ze hun kerk niet hebben moeten afstaan aan de protestanten. Er was begin 16e eeuw een kerkje gebouwd in Strijbeek, gewijd aan Sint-Hubertus, vrij groot voor de gemeenschap (of was men toen met veel meer mensen?). In 1872 werd het vervangen door de huidige kleinere kapel, waarschijnlijk was de oorspronkelijke kapel bouwvallig geworden en was nieuwbouw voordeliger voor de kleine gemeenschap.

Strijbeek is nu een dorp in de gemeente Alphen-Chaam, in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Op 4 augustus 2017 had het dorp 230 inwoners. Strijbeek behoorde vroeger tot de gemeente Ginneken en Bavel en van 1942 tot en met 1996 bij de gemeente Nieuw-Ginneken.

De buurtschappen Grazen, Heerstaaien, Kerzel (deels) en Notsel vallen ook onder het dorp Strijbeek.


Omstreeks de 10e eeuw moet op de plaats van het huidige Galder al een nederzetting zijn geweest. In 1299 werd de plaatsnaam voor het eerst vermeld. In een document werd het tiendrecht toegewezen aan de Abdij van Thorn. Aan de noordzijde van het huidige dorp bevonden zich de hoeven van deze Abdij, waaronder de Oude Hoeve van Galder ofwel de cijnshoeve, die voor het eerst genoemd werd in 1343.

Geschiedenis Baarle (verbonden met Meerle en in de regio)

Voorgeschiedenis

Tal van archeologische vondsten bewijzen dat de omgeving van Baarle al een lange bewoningsgeschiedenis heeft. Zo werd in 1842 op de Bedafse Heide een Germaanse begraafplaats gevonden, en op de Molenheide een Frankische begraafplaats. Ook een bronzen strijdbijl werd aangetroffen, en in de buurtschap Tommel (de naam is afkomstig van het Romeinse Tumulus of grafheuvel) werd een urn opgegraven.

Uit archeologisch onderzoek in 1950 bij de Sint-Salvatorkapel is gebleken, dat er sinds de 8e eeuw op die plek ook al een kapel moet hebben gestaan. Dit was de tijd van Willibrord. Hij en zijn volgelingen bouwden hun kapellen bij voorkeur op oude heilige plaatsen. De eerste vermelding van Baarle dateert uit 992. De Gravin van Strijen, Hilsondis, had toen grote delen van het huidige West-Brabant in bezit. Samen met haar man Ansfried stichtte zij in Thorn de Abdij van Thorn. Om het klooster van inkomsten te voorzien, schonk Hilsondis haar bezittingen aan de abdij. De schenking van haar Baarlese bezittingen staat vermeld in een kopie van een akte waarvan het origineel zou dateren uit 992. De originele akte is echter verloren gegaan en de kopie zou op een vervalsing berusten.

Ontstaan van het dorp

Nabij de huidige Baarlese buurtschap Loveren kwamen vanouds een aantal belangrijke verbindingswegen bij elkaar, die mogelijk al in de Romeinse tijd zijn aangelegd. Het gaat om de weg Turnhout-Breda, de weg Nijmegen-Antwerpen (via Alphen en Castelré), en de weg Maastricht-Domburg.

Ten oosten ontstond langs de Maastrichtse baan in het gebied waar de Lei ontspringt, het gehucht Bedaf, het huidige Groot-Bedaf. Ten oosten van de weg van Turnhout over Tommel naar Loveren ontstonden de gehuchten Reth en Schaluinen. Aan de weg naar Weelde ontstonden Nijhoven, Keizershoek en Veldbraak. Meer naar het zuiden ontstonden de gehuchten Gorpeind en Ginhoven. Aan de weg naar Hoogstraten lagen ten oosten van de weg de gehuchten Eikelenbosch en Heesboom. Ten westen van deze weg lag de Heerlijkheid Reuth.

Loveren was aanvankelijk de belangrijkste buurtschap, omdat de wegen daar elkaar kruisten en er ook een plaetse bestond: het driehoekige plein dat kenmerkend is voor veel Brabantse buurtschappen. De straten bij de Sint-Remigiuskerk waren nog spaarzaam bebouwd, zo blijkt uit een oorkonde uit 1429.[1].

Wegverbetering

In de 17e en de 18e eeuw werden de wegen in de Baronie verbeterd. Aan het eind van de 17e eeuw was de weg van Turnhout naar Ginneken als laatste aan de beurt. De weg kronkelde door de heide tussen Baarle en Ginneken. De weg werd geëffend, langs de wegen werden greppels gegraven, opdat het regenwater van de wegen geen modderpoel zou maken. Ook werden er langs de wegen dennenbomen geplant. Tijdens de Spaanse Successieoorlog zouden de wegen veelvuldig gebruikt worden. Besloten werd daarom om de wegen te voorzien van kasseien. De dorpen waaraan deze wegen lagen, waaronder Baarle, Goirle en Alphen, moesten meebetalen. Er werd besloten dat de afzonderlijke dorpen verantwoordelijk waren voor het onderhoud in hun bebouwde kom. De kosten van de wegen tussen de dorpen werden gedeeld door de dorpen. Vanaf 1751 werden de wegen naar Ginneken en verder naar Breda verder verbeterd. Baarle was verantwoordelijk voor de wegen in Baarle en deelde mee in de kosten tussen Baarle en Chaam. De houten brug over de Chaamse beek werd voor het grootste gedeelte bekostigd door Baarle, ook al lag deze beek op Chaams grondgebied. Ook werden de wegen naar Ulicoten en Zondereigen verbreed en met dennen beplant.

De weg naar Poppel liep oorspronkelijk over Nijhoven en Veldbraak. Door de aanleg van een nieuwe weg via Groot-Bedaf werd de route met een half uur verkort. Halverwege ontstond het gehucht Voske. De Singel voor de Sint-Remigiuskerk werd steeds belangrijker voor het dorp. Ook aan de Singel werden nu herbergen gebouwd, zodat het handelscentrum zich steeds meer van Loveren naar Baarle verplaatste. In 1639 werd hier ook een raadhuis gebouwd.

Er ontstond in deze tijd wel een probleem met de breedte van de karren. In de Baronie van Breda werd namelijk voorgeschreven dat de karren verbreed moesten worden. In Baarle, maar ook in de omliggende dorpen waar de wegen nog van zand waren, ontstond veel ophef over dit besluit. Niet alle boeren waren vermogend genoeg om bredere karren aan te schaffen, zodat de wegen veel te lijden zouden hebben. Door de tegenstand van vele dorpen werd besloten dat de verbreding van de karren alleen in het gedeelte van de Baronie dat tot het Kwartier van Antwerpen behoorde, werd voorgeschreven, omdat het daar toch al gemeengoed was.