Historie van Breda...

 Breda en diens heersers lieten ongetwijfeld hun invloed volen tot in de huidige grensstreeek van Meer en Meerlee waaar de families Roelands en Boeren hun wortels hebben. Daarom motett ook ietsover de historie van Breda in die tijd worden vermeld;

ederzetting en burcht

Overeenkomst

Breda 1350 bevestigd met muren en wallen

Breda in 1653 volgens Willem en Joan Blaeu

Breda 1743,gegraveerd door B.F. Immink

Breda 1869[2]

Nadat er in 1125 melding is gemaakt van een nederzetting wordt er in de 12e eeuw aan de rechteroever van de Mark bij deze nederzetting een burcht, het Kasteel van Breda, gebouwd. De locatie was ongeveer halverwege Brabant en Holland. De nederzetting lag op een uitloper van uitgestrekte zandgronden. Op deze zandgronden waren reeds andere steden, zoals Bergen op Zoom, tot bloei gekomen. Ook lagen bij deze nederzetting verschillende kruispunten van wegen die van het noorden naar het zuiden gingen en van oost naar west. De nederzetting werd omwald en tijdens de Nederlandse Opstand enorm uitgebreid.Lunet B is het enige overgebleven stuk van dit in de 16e en 17e eeuw uitgebreide en verbeterde verdedigingswerk.

De burcht die bij deze nederzetting is gebouwd, moest de scheepvaart op de Mark controleren en werd spoedig bewoond door de Heren van Breda. In 1198 wordt voor het eerst melding gemaakt van het Castellum van Breda. De natuurlijke verbreding op de plaats waar de Mark en de Aa samenvloeiden, was ideaal voor een aanleghaven[3]. Hiermee hangt ook de naam van Breda ("brede Aa") samen.
Andere historici vinden een dergelijke interpretatie een renaissancistische verdichting en wijzen op een mogelijk pre-germaanse oorsprong.[4]
De rivier de Mark begint als een nietig stroompje bij Merksplas in België. Pas vanaf Breda, waar zij samenvloeit met de Aa wordt zij een ongeveer twintig meter brede, diepe stroom. Het dal waar de rivier in stroomt, is echter enkele honderden meters breed. Het dal kon gemakkelijk onder water lopen, zeker als het vloed was. De Mark stond immers in open verbinding met de zee. Eeuwenlang bestond er een sterke getijdenwerking die zelfs tot in Hoogstraten merkbaar was. In de Bredase haven bedroeg het verschil ongeveer zestig centimeter.[3].

Een eigen bestuur

Omdat er vroeg in de 12e eeuw melding gemaakt wordt van een nederzetting met de naam Breda, mag aangenomen worden, dat de stad dus niet gesticht is, zoals dat het geval was met 's-Hertogenbosch in 1185.  's-Hertogenbosch werd door de hertog van Brabant gesticht om de noordgrens ten opzichte van het hertogdom Gelre te markeren en verdedigen. Tevens is bekend dat in 1116 de naam Breda voor het eerst wordt gebruikt als familienaam. Men mag aannemen dat het verkrijgen van stadsrechten een opwaardering is van de nederzetting.

De koop van de privileges van de heer Hendrik IV van Schoten in 1252 wordt beschouwd als de handeling waardoor Breda stadsrechten heeft verkregen. Anderen zijn de mening toegedaan dat Breda reeds eerder stadsrechten had. Een oorkonde daaromtrent ontbreekt echter. De mogelijkheid wordt geopperd, dat Breda kort na 1200 stadsrechten kreeg, toen Breda omwald werd met palissaden voorzien van stenen poorten[5]. In een overeenkomst tussen de hertog van Brabant en de heer van Breda uit 1223[6] wordt in een Nederlandse vertaling gesproken over: “De Burgt en Stadt van Breda”, de (oorspronkelijke) Latijnse tekst luidt echter: "Castrum & Villa", dat juist vertaald burcht & boerderij, gehucht of dorp betekent. Voor burcht & stad zou de Latijnse aanduiding immers "Castrum & Civitas" zijn geweest. Op basis hiervan lijkt het aannemelijk dat Breda eerst na 1223 stadsrechten heeft verkregen, waardoor ook het jaar 1252 weer in aanmerking komt.

Het gevolg van het verkrijgen van stadsrechten was dat de horigen stadse vrijheid kregen. Ze waren geen eigendom meer van de heer van Breda en vielen onder het stadsrecht. Breda moest hierdoor ook een nieuw rechtscollege vormen. Zo'n rechtscollege werd in deze periode de schepenbank genoemd. Dit woord is afgeleid van het Middelnederlands woord sceppen, wat scheppen betekent; een schepenbank schept namelijk recht. Het stadsbestuur was verantwoordelijk voor de rechtspraak en de uitvoering ervan. Het idee van Charles Montesquieu[7] om de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht van elkaar te scheiden, werd pas vijf eeuwen later bedacht.

Het verkrijgen van de stadsrechten was waarschijnlijk het gevolg van een burcht aan de oever van de Mark. Deze burcht werd Castellum van Breda genoemd. Bij deze burcht was er een nederzetting met een kerk, die vermoedelijk van tufsteen was gebouwd. Deze kerk stond op de plaats waar nu de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk staat. Rond deze nederzetting had men een aarden wal opgeworpen met daarom heen een gracht. De gewonnen aarde ten behoeve van de gracht, werd gebruikt voor de omwalling. Deze omwalling was waarschijnlijk de aanleiding van Godfried II van Schoten[8] om Breda op te waarderen en stadsrechten te verlenen. Uit archeologisch onderzoek tussen 1976 en 1983 is gebleken dat deze omwalling dateert van tussen 1198 en 1212.

Binnenstad

De omwalling had de vorm van een hoefijzer. De opening daarvan lag in het westen bij de rivier. De aan wal gebrachte goederen werden binnen de omwalling verkocht. Over het algemeen stimuleerde de omwalling van een stad de handel, zo ook in Breda. Vanuit de wijde omtrek trokken mensen naar Breda om daar hun handel te drijven. Breda, liggende in het kwartier van Antwerpen, trok natuurlijk ook handelaren uit Antwerpen naar Breda.

In het begin van de 14e eeuw rond 1333 wordt Breda ommuurd. Men kan de stad in en uit via drie stadspoorten, de Eindpoort op de kruising Eindstraat-Karnemelkstraat, de Gasthuispoort op het kruispunt van de Veemarktstraat en de Vlasmarkt en de Tolbrugpoort vlak bij de haven op het einde van de Tolbrugstraat. Restanten van de funderingen van de stadsmuur zijn te zien in het Park Valkenberg. Al snel breidt de stad zich uit buiten de poorten en worden de muren vervangen door vestingwerken. In de Middeleeuwen is Breda kleine handelsstad van circa 30 hectare. In de 14e eeuw waren er circa 2700 inwoners.

Breda had drie stadspoorten, de Haagpoort of Antwerpse poort en een wapenplein aan het einde van de Nieuwe Huizen, bij de tegenwoordige Fellenoordstraat. De poort is gebouwd in 1682 tussen de bastions Prins en Holland. Er was een brug en dam naar het ravelijn Bülow vanwaar men over een brug op de Straatweg naar Antwerpen kon. De enige versiering was een sluitsteen met een leeuwenkop, die zich bevindt in het Breda's Museum. De tweede stadspoort was de Ginnekenpoort die zich bevond tussen de bastions Noord en Chassé, waarop de molen De Vier Winden stond, welke in 1912 is afgebroken. Links van de poort was het molenaarshuis. In zuidelijke richting was er een dam naar de Ginnekenpoort die uitkwam op het ravelijn Greve en vandaar sloot de weg aan op de Straatweg naar Ginneken. De Ginnekenpoort is gesloopt tussen 4 maart en 11 april 1870. De derde stadspoort was de Boschpoort, gebouwd in 1774 was gelegen op de kop van de Boschstraat met een wapenplein. De Boschpoort lag tussen de bastions 's Bosch en Mansfeld. Voor de poort was het ravelijn Prins Maurits. Buiten de poort splitste de weg zich in linksaf naar Terheijden en Moerdijk en rechtdoor naar 's-Hertogenbosch en Oosterhout. De Boschpoort had het wapen van de stad. Op het fronton aan de buitenzijde was het wapen van Prins Willem V.

Band met de Nassaus

Van oudsher is er een band tussen Breda en het huis Nassau door de heren van Breda wonende op het Kasteel van Breda. Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg ligt begraven in het Praalgraf van Engelbrecht I van Nassau in de Grote- of Onze Lieve Vrouwekerk aan de Grote Markt in Breda.
De prins van Oranje, Frederik Hendrik, stichtte in 1646 een Illustere school in Breda, die de naam College van Oranje kreeg.

Heren van Schoten

De oudste heren van Breda waren van het geslacht Brunesheim. Zij kwamen uit Tienen in de Haspengouw (tegenwoordig in Vlaams-Brabant) en vestigden zich rond 1100 in de streek tussen Antwerpen en Breda, waar zij Heren van Breda en Schoten werden.
Toen Hendrik V, de laatste heer van Breda uit dit geslacht, in november 1268 kinderloos stierf, gingen zijn bezittingen naar zijn zus Isabella en haar man Arnoud van Leuven, heer van Gaasbeek.

De splitsing van 1287

Aangezien Arnoud en Isabella zelf ook geen kinderen hadden, splitsten zij de heerlijkheid in tweeën. Na de dood van Arnoud in juli 1287 (Isabella was al in 1280 overleden) ging het westelijke deel (Bergen op Zoom) naar de nakomelingen van Isabella's oudtante Beatrix, die getrouwd was met Arnold II van Wesemaele.

Geslacht van Gavere

Het oostelijke deel (Breda) ging naar de nakomelingen van Isabella's oudtante Sophie, die getrouwd was met Raso VI van Gavere, heer van Liedekerke. Hun zoon Raso VII van Liedekerke werd als Raso I de eerste heer van Breda uit het geslacht van Gavere. Vier generaties later (Raso I, Raso II, Raso III en Philips) kwam Breda in handen van Philips' dochter (en enige kind) Adelheid van Gavere en haar man Gerard van Rasseghem.

Verkoop aan Brabant in 1326

Dit echtpaar verkocht de heerlijkheid Breda in 1326 aan hertog Jan III van Brabant. Deze verpandde Breda in 1339 aan Jan I van Polanen uit het geslacht van Wassenaar en stelde diens halfbroer Willem van Duivenvoorde aan als heer in usufruct (vruchtgebruiker).

Geslacht van Polanen

Samen met zijn zoon Jan II van Polanen (1324-1378) pandde Jan I vanaf 9 december 1339 van hertog Jan III van Brabant de heerlijkheid Breda, waarvan zijn halfbroer Willem het vruchtgebruik kreeg. Samen met zijn vader bouwde Jan II er een kasteel. In 1350 verkocht Jan III van Brabant het Land van Breda voor 43.000 florijnen aan Jan II van Polanen en werd het gebied een hoge heerlijkheid.

Het geslacht van Nassau in de Nederlanden vanaf 1403

Erfdochter Johanna van Polanen (1392-1445), vrouwe van Breda en de Lek, trouwde op 1 augustus 1403 in Breda met Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg. Tot Johanna 's erfenis behoorden vele heerlijkheden en ridderhofsteden in Holland en Brabant, Henegouwen, Utrecht en Zeeland. Door dit huwelijk begon de opkomst van het Huis Nassau in de Nederlanden. Aangezien Johanna het enige kind was van Jan III van Polanen, kwamen diens titels, via Johanna, terecht bij Jan IV van Nassau, de zoon van Engelbrecht en Johanna. De titels Heer van Polanen en Baron van Breda behoren nu, ruim zes eeuwen later, nog steeds tot de titels van de Nederlandse koning(in).

Tachtigjarige oorlog

Kaart van gedeelte Brabant in 1645 gemaakt door Blaeu

Kaart van gedeelte Brabant in 1645 gemaakt door Blaeu

Brabant start de algemene opstand

Bij de opvolger van keizer Karel V, Filips II van Spanje liep het echter mis. De Tachtigjarige Oorlog brak uit omwille van diens eigenzinnige kerkhervormingen. In het begin hield Brabant zich afzijdig, maar na de massale muiterijen onder de Spaanse troepen en uiteindelijk de plundering van Antwerpen (stad) (de Spaanse Furie) in november 1576, riepen de Staten van Brabant op eigen voorstel de Staten-Generaal van de Nederlanden bijeen, waaruit de Pacificatie van Gent voortkwam. Even later verenigden alle gewesten (behalve Luxemburg) zich in de Unie van Brussel tegen de aanwezigheid van de Spaanse troepen. Op deze manier wist Brabant in samenwerking met Willem van Oranje de gematigde en radicale opstandelingen te verenigen. De nieuwe landvoogd, Don Juan van Oostenrijk, moest zwichten voor deze massale opstand en liet zijn troepen terugtrekken naar het Spaansgezinde Luxemburg na de ondertekening van het Eeuwig Edict.
Maar de vrede is van korte duur en na de verovering van de Citadel van Namen op 24 juli 1577 en de volledige vernietiging van het staatse leger in de Slag bij Gembloers op 31 januari 1578, wist Don Juan de stad Leuven te veroveren. Brabant was toen sterk verzwakt, en in sommige steden braken gevechten los tussen calvinisten en katholieken.

Parma's offensief

Zie ook Parma's negen jaren.

De opvolger van Don Juan, de Spaanse generaal Alexander Farnese, heroverde in de jaren 1579-1585 geheel Brabant.
Op 1 juli 1579 vond het Schermersoproer plaats; toen raakten de calvinisten en katholieken van 's-Hertogenbosch met elkaar slaags en na een bloedig gevecht overwonnen de katholieken, die de stad uitleverden aan de Spanjaarden. Om te voorkomen dat het katholieke Mechelen hetzelfde zou doen, nam de staatse burgemeester van Brussel, Olivier van den Tympel de stad uit voorzorg in (Engelse furie). Bovendien sloten alle Brabantse steden (natuurlijk op de Spaanse steden 's-Hertogenbosch en Leuven na) zich dat jaar aan bij de Unie van Utrecht. In 1581 verklaarden de bij deze Unie aangesloten gewesten zich onafhankelijk met het Plakkaat van Verlatinghe. Ondertussen veroverden de Spanjaarden Breda (Furie van Houtepen). Het volgende jaar valt Lier door verraad in Spaanse handen.

In 1585 komt de genadeklap; de steden Brussel en Mechelen gaan verloren, en uiteindelijk ook de belangrijkste stad Antwerpen, die al maandenlang werd belegerd terwijl hulptroepen uit het noorden meermalen vergeefs geprobeerd hadden de stad te ontzetten. De Val van Antwerpen wordt gezien als de definitieve scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Ten slotte vallen ook Grave (1586), en Geertruidenberg (1589). Alleen Bergen op Zoom blijft uit handen van de Spanjaarden.

Maurits' offensief

Zie ook Tien jaren (Tachtigjarige Oorlog).

Met de vernietiging van de Spaanse Armada in 1588 keerde het tij van de oorlog; Maurits van Oranje-Nassau en Willem Lodewijk begonnen een grote veldtocht om Brabant te heroveren voor de Republiek der Verenigde Nederlanden. Als eerste werd Breda heroverd met het Turfschip.
Later versloeg Frederik Hendrik de Spanjaarden in het Beleg van 's-Hertogenbosch. Uiteindelijk werd het noordelijk deel van Brabant bij vredestraktaat door Filips IV van Spanje overgedragen aan de Republiek als Generaliteitsland, het zogenaamde Staats-Brabant. Het werd bestuurd door de Noordelijke Staten-Generaal.

Generaliteitsland van de Republiek

Het noorden van Brabant fungeerde voornamelijk als wingewest en militaire bufferzone, pogingen van de Republiek om de bevolking van Noord-Brabant protestant te maken mislukten dan ook. In deze periode werd Noord-Brabant stelselmatig financieel uitgekleed door de Republiek, waardoor er van economische ontwikkeling nauwelijks sprake was. Omdat de overgrote meerderheid van de bevolking katholiek bleef of uit frustratie weer was geworden, werd Noord-Brabant niet als volwaardige, achtste provincie tot de Republiek toegelaten. De katholieken in Noord-Brabant werden door de Republiek beperkingen opgelegd in hun geloofsuitoefening, hierdoor ontstonden vele schuilkerken.


01. Tachtigjarige oorlog (tekst)

Afkondiging in Antwerpen van de Vrede van Munster

1568-1648

In 1998 was het precies 350 jaar geleden dat de Vrede van Münster werd ondertekend. Duitsland vierde deze gebeurtenis toekomstgericht onder het motto "Vrede als een opdracht: 350 jaar tolerantie en godsdienstvrijheid". De Nederlandse herdenking stond in het teken van de politieke vrijheid: "350 jaar erkenning van de Nederlandse staat". In België werd de Vrede van Münster alleen in Baarle-Hertog herdacht.

Op zaterdag 3 oktober namelijk organiseerde onze vereniging de Landdag van het Verbond Voor Heemkunde. Wij belichtten de gevolgen van de Münsterse Vrede voor de toenmalige en de huidige bewoners van de grensstreek. De Vrede bracht onze voorouders geen tolerantie of vrijheid, maar godsdienstvervolging en politieke onmondigheid. Voor onszelf betekende de Vrede van Münster: "350 jaar scheiding der Nederlanden". Nergens werd die scheiding duidelijker ervaren dan in de enclavedorpen Baarle-Hertog en Baarle-Nassau: de rijksgrens liep er al 350 jaar kriskras doorheen.

De Vrede van Münster beëindigde één van de gruwelijkste periodes uit de geschiedenis van ons heem: de Tachtigarige Oorlog. De Nederlanden waren toen een onderdeel van het machtige Spaanse Rijk. Halverwege de 16de eeuw groeide bij onze voorzaten het ongenoegen naar aanleiding van het buitengewoon strenge optreden van koning Filips II tegen de hervormden, zijn pogingen tot vestiging van het absolutisme (alleenheerschappij) en de grote invloed van vreemdelingen op de regering. De Nederlanden wilden een zelfstandig bestuur. Vooral na het vertrek van Filips II naar Spanje in 1559 verergerde de toestand. Toen bleek dat de Nederlanden geheel vanuit Spanje zouden worden geregeerd.

In 1566 deed de lagere adel een poging om verandering te brengen in het regeringsstelsel. Vierhonderd edelen vroegen de opheffing van de inquisitie (vervolging van hervormden) en de verzachting van de plakkaten. Dit versterkte het Calvinisme: vluchtelingen keerden terug, predikanten ontwikkelden een grotere bedrijvigheid, hagepreken werden gehouden en in de zomer kwam het tot een felle uitbarsting van godsdienstig fanatisme en plunderzucht: de beeldenstorm bereikte op 23 augustus 1566 de stad Turnhout. Daar werden o.a. de St.-Pieterskerk, de Begijnhofkerk, de Theobalduskapel, de priorij Corsendonck en het Gasthuis geplunderd. Ook in Breda werden van 22 tot 24 augustus in de zopas voltooide kerk heiligenbeelden zwaar beschadigd of vernield: St.-Salvator en de twaalf apostelen, Onze-Lieve-Vrouw in de Zon, enz. Ook het Sacramentshuisje werd er verwoest.

Beeldenstorm

De gemoederen raakten verhit waardoor katholieken en hervormden mekaar gingen bestrijden. Een waar schrikbewind werd gevoerd en duizenden hervormden weken uit. Willem van Oranje vertrok reeds op 22 april 1567 uit Breda omdat Noircarmes met zijn Spaanse troepen een dag eerder Turnhout had ingenomen. Willem leidde het verzet vanuit zijn stamslot Dillenburg in Duitsland. In het voorjaar van 1568 drong zijn broer, Lodewijk van Nassau, met een leger Groningen binnen: de 80-jarige oorlog was begonnen. Filips II achtte een voorbeeldige bestraffing noodzakelijk en stuurde de strenge hertog van Alva naar de Nederlanden. De door hem opgerichte Raad van Beroerten velde talrijke doodvonnissen.

Om te weten wat de Vrede van Münster betekende voor de gewone burger, moeten we ons verplaatsen naar het jaar 1648. Het is tevens belangrijk om alle ellende te kennen die aan de vrede voorafging. Laten we daarom eens kijken wat zich tussen 1568 en 1648 afspeelde in de omgeving van Baarle, laat ons zeggen in het gebied tussen de steden Breda, Hoogstraten en Turnhout. .

1. De eerste oorlogsjaren: Alva in de Nederlanden (1567-1572)

De eerste oorlogsjaren verliepen in onze omgeving tamelijk rustig. Er werd niet gevochten. Breda, Turnhout en Hoogstraten waren alledrie in Spaanse handen. Toch heerste er heel wat ellende: soldaten maakten zich schuldig aan brandschatting en knevelarijen. Het dagelijkse leven was ontwricht. De boeren kregen het zwaar te verduren en de nijverheid lag zo goed als stil. In Hoogstraten bijvoorbeeld kwijnde de wolweverij weg: wevers stierven of weken uit naar veiliger oorden. Ook de handel ondervond hinder, wat zeer nadelig was vermits onze regio destijds een strategische positie innam tussen Vlaanderen en de Hanzesteden.

Hagenpreken buiten Antwerpen

In 1568 liet Jonker Jan van Treslong hageprekers toe op zijn hoeve aan de Beemden in Minderhout. Zij kwamen de pachters bekeren tot het nieuwe geloof. Van Treslong werd daarvoor in Brussel onthoofd. Reeds een jaar later brak in Turnhout de pest uit. De ziekte bleef er drie jaar lang de kop opsteken. In 1570 lag in het Huis metten Thoren (thans Taxandriamuseum) brandhout opgestapeld voor de doortrekkende legers van Noord en Zuid. Het huis zelf was vervallen. Al het lood was verwijderd voor het smelten van munitie. Het Minderhoutse kerkgoed werd in 1571 naar Antwerpen in veiligheid gebracht. De koffer werd pas in 1577 teruggehaald. De ontevredenheid over het bestuur van Alva nam toe omdat deze nieuwe belastingen wilde heffen: de honderdste penning (een éénmalige belasting van 1% op alle bezit), de twintigste penning (5% belasting op de verkoop van onroerende goederen) en de tiende penning (10% op de verkoop van roerende goederen).

Alva

2. De strijd om Holland en Zeeland (1572-1579)

In 1572 werd Den Briel veroverd op Alva. In Holland en Zeeland brak een volksopstand uit en de eerste vrije Statenvergadering kwam bijeen. De tocht van stadhouder Maurits door de Zuidelijke Nederlanden mislukte en Don Frederik, de zoon van Alva, ging via de Maas in de tegenaanval naar Gelderland en Holland. Op 25 juni 1572 werd Dordrecht veroverd door de geuzen. Don Frederik sloeg hard terug: Mechelen, Zutphen en Naarden werden op 2 oktober volledig uitgemoord. In 1573 werd Alva vervangen door Requesens, maar veel veranderde dat niet aan het gevoerde beleid. In 1574 werd Middelburg op de Spanjaarden veroverd. Leiden werd bijna een jaar lang tevergeefs door hen belegerd.

Rondzwervende benden speelden vanaf de val van Dordrecht baas in de baroniedorpen: schouten en ambtenaren sloegen op de vlucht. Vanuit Klundert en Fijnaart werd overal geplunderd. Jarenlang bleef het erg onveilig. In Minderhout was Hendrik van Bedaff, rector van het H. Sacramentsaltaar, op de vlucht wegens het gevaar. Hij keerde pas in 1575 terug.

Een jaar later werd Geert Jan Geerts van Hal in Minderhout "door die van Hollant" gevangen genomen. Hij kwam slechts vrij na het betalen van 500 gulden losgeld.

In 1576 stierf Requesens. De Spanjaarden namen Zierikzee in, maar hun troepen werden al maandenlang niet meer betaald en begonnen te muiten. Ze kozen hun eigen leiders, verlieten de bezette plaatsen in het Noorden en trokken naar de Zuidelijke Nederlanden, waar geweldig werd geplunderd. In Antwerpen eiste de Spaanse Furie maar liefst 10.000 doden. In 1577 werd het Eeuwig Edict afgesloten tussen de nieuwe landvoogd Don Juan van Oostenrijk en de Staten-Generaal: de Spaanse troepen zouden het land verlaten en de katholieke godsdienst zou opnieuw overal de heersende zijn. Holland en Zeeland verzetten zich echter. Don Juan veroverde het kasteel van Namen waarna katholieken en protestanten de Unie van Brussel sloten: de aanhangers van beide godsdiensten beloofden mekaar te beschermen.

Bij ons was er niet veel te merken van de gevoerde vredesonderhandelingen. Breda werd zwaar belegerd door soldaten van Hohenlohe. Op 4 oktober 1577 verlieten de gevreesde Duitse eenheden van het Spaanse leger de stad. Onmiddellijk na hun uittocht trok Hohenlohe Breda binnen en na tien jaar kwam de Baronie "tot grote blijdschap van de ganse borgerie" terug in handen van de eigen heer, Willem van Oranje.

In 1578 ging ook Amsterdam over naar Willem van Oranje. De groei van het Calvinisme werkte de verdeeldheid opnieuw in de hand. Don Juan versloeg het leger der Staten bij Gemblaux. Don Juan stierf en Alexander Farnese, de hertog van Parma, werd aangesteld tot zijn opvolger.

Schermutselingen op de Dam in Amsterdam

3. Van kwaad naar erger: Farnese in het offensief (1578-1585)

Het strijdtoneel in de Nederlanden verplaatste zich langzaam naar onze contreien. In 1577 ging in Hoogstraten de ommegang niet uit omwille van de vrees voor rondzwervende soldaten. Ook in 1578 en 1579 was er geen ommegang tijdens de kermis. Tot overmaat van ramp viel in de zomer van 1578 graaf Maximiliaan van Boussu, de heer van Turnhout, met een machtig leger de Vrijheid van Hoogstraten binnen. De soldaten werden in Hoogstraten en Minderhout ingekwartierd en de oogst van de boeren werd volledig vernield.

Artois en Henegouwen sloten in 1579 de unie van Atrecht. Zij verzoenden zich met Farnese. Tegelijk sloten de meeste Noordelijke gewesten en de grote steden in Brabant en Vlaanderen de Unie van Utrecht, een militair bondgenootschap. Farnese was aan de winnende hand. Steeds meer steden in het zuiden werden veroverd.

Turnhout kreeg soldaten van prins Willem van Oranje op bezoek, namelijk op 11 en 15 februari 1579. Ook Farnese trok door Turnhout. Hij was op weg naar Maastricht. Op 25 oktober viel in Hoogstraten een regiment Spanjaarden binnen, te weten het Tertio van Lombardije van het regiment van Baldens. Ze beroofden ook de inwoners van Minderhout van hun gewassen. Er bleef geen "goet, hoey oft stroey" meer over. Alle Minderhoutenaren werden uit hun dorp verdreven. Tien weken lang was iedereen op de vlucht. In Hoogstraten heerste er pest. Op het begijnhof werkte een schrobberes die er de pestzieken verzorgde. Bredase ruiters maakten zich van 1579 tot 1581 vaak schuldig aan het plunderen en brandschatten van de dorpelingen in en buiten de Baronie. Ze roofden koopwaar en levensmiddelen. In een tweetal ordonnanties nam Willem van Oranje begin 1580 openlijk stelling tegen deze kwalijke daden.

Groningen, Drente en Overijsel kozen in 1580 de Spaanse zijde. Filips II sprak datzelfde jaar de ban uit over Willem van Oranje. Hij beloofde diens moordenaar een grote beloning en een verheffing in de adelstand.

In 1581 werd de pastorij van Minderhout door de geuzen van het kasteel van Hoogstraten bijna geheel verwoest. Alleen de grote zaal en een gedeelte van het dak bleven overeind. Ook het bos werd "afgekapt en bedorven". De volgende jaren waren er eveneens veel verwoestingen. Het kasteel van Turnhout viel in handen van de Hugenootse kolonel De la Garde. Breda werd door de Spanjaarden heroverd in de nacht van 28 op 29 juni en verschrikkelijk geplunderd. Deze gebeurtenis ging de geschiedenis in als "de furie van Haultepenne" en eiste maar liefst 600 mensenlevens. Er waren slechts 400 overlevenden: het overgrote deel van de Bredase bevolking was op de vlucht. Filips II, koning van Spanje, schonk de getroffen stad vrijdom van Brabantse tol. Tevens riep hij Breda uit tot vrije stad.

Kasteel Bruheze te Baarle werd in de zomer van 1581 ingenomen door 40 misnoegde Spanjaarden, de zogenaamde Malcontenten. Ze lieten het kasteeltje door de opgeëiste inwoners van Baarle versterken. Van daaruit ondernamen ze akties tegen Breda. De gouverneur van Breda (Van Stakenbroek) bestookte het kasteel met twee kanonnen. Zonder succes overigens waarna De la Garde oprukte vanuit Breda en Bruheze belegerde met ruiterij, voetvolk en kornetten. Na een hevige beschieting volgde de overgave. Turnhout werd bezet door het leger van graaf Pieter van Boussu.

In 1582 werd Willem van Oranje in Antwerpen gewond bij een aanslag. Omstreeks datzelfde jaar brandde de St.-Salvatorkapel van Nijhoven af. Tot 1606 werden de diensten er "onder den blauwen hemel" gedaan. In de zomer van 1582 viel het Spaanse leger van De la Garde Hoogstraten binnen. De inwoners van Minderhout leden schade aan hun graangewassen en werden beroofd van hun meubels en beesten. Het leger bleef in Hoogstraten en Minderhout ingekwartierd tot het kasteel van Hoogstraten aan hen werd overgeleverd. Vanuit het kasteel werden vervolgens plundertochten georganiseerd. De plaatselijke bevolking behield pot noch lepel, zelfs geen stukje brood in haar schapraai. Paarden werden meegenomen en zelfs schoenen werden onder bedreiging afgestaan. Vele boerderijen en huizen werden afgebroken: er was brandhout nodig. Deze situatie duurde voort tot in 1583 het kasteel aan de Spanjaarden werd overgegeven. Farnese kwam in Turnhout tot een vergelijk met de dolende en uit Spaanse dienst gevluchte Duitse ruiters van paltsgraaf Johann Casimir.

Het leger van Willem van Oranje nam in 1583 opnieuw het kasteel van Hoogstraten over. Ook Minderhout werd daarbij volledig geplunderd. Slechts weinig goederen of beesten bleven gespaard. Alle huizen, schuren en stallen werden afgebroken door de soldaten en gebruikt als brandhout. In Wortel brandden 13 boerderijen af. Overal werden de gewassen vernield. Het Staatse leger rukte verder op naar Turnhout en Diest. Turnhout was belangrijk voor de Nassaus: het lag tussen Breda en Diest, twee Oranjesteden. In mei werd het kasteel van Turnhout belegerd door de Spaanse troepen van graaf Ernst van Mansfelt. Turnhout kreeg daarna een schutsbrief van Willem van Oranje.


Willem van Oranje

4. Toestand in de Kempen (eind 16de eeuw)

Essen: geen inwoners
Kalmthout: 6 gezinnen (voorheen: 750 misgangers)
Westmalle: 24 gezinnen (voorheen: 300 gezinnen) op het slot van de heer
Zandhoven: 40 inwoners
Halle: onbewoond sinds 1579, in 1587 16 inwoners verscholen in de kerk
Oostmalle: 25 gezinnen (voorheen: 350 misgangers)
Lille: 60 inwoners (voorheen: 700 misgangers)
Viersel: onbewoond
Massenhoven: 6 inwoners
Herenthout: 60 inwoners verscholen in de kerk, dorp platgebrand
Wechelderzande: 40 inwoners
Loenhout: geplunderd en platgebrand, bijna onbewoond
Broechem: platgebrand op 10 juni 1584
Duffel: platgebrand op 24 augustus 1584, veel bewoners doodgeslagen
Heist-op-den-Berg: kerk afgebrand in 1585 en veel inwoners vermoord
Wommelgem: platgebrand op 26 mei 1590
Poederlee: 8 gezinnen (voorheen: 200 misgangers)
Tielen: 32 gezinnen
Gierle: bijna onbewoond
Geel: 1350 misgangers (voorheen: 3000 misgangers)
's Gravenwezel: 91 misgangers (voorheen: 350 misgangers)
Herselt: 32 woningen (voorheen: 106 woningen)
Hoogstraten: 350 kerkgangers (voorheen: 1100 kerkgangers)
Lichtaart: 78 huizen (voorheen: 153 huizen)
Mol: 1175 kerkgangers (voorheen: 1700 kerkgangers)
Noorderwijk 75 misgangers (voorheen: 110 misgangers)
Rijkevorsel: 81 misgangers (voorheen: 404 misgangers)
Zoerle-Parwijs: 18 inwoners

In 1584 werd Willem van Oranje vermoord in Delft. Zijn zoon Maurits volgde hem op aan het hoofd van het leger. Farnese veroverde Brugge en Gent. Hij maakte zich op voor het beleg van Antwerpen.

Op 16 november kwam de heer van Balanson met een compagnie ruiters in Hoogstraten aan. Ze verbleven er enkele maanden, lang genoeg om in Hoogstraten en Minderhout iedereen van zijn granen te beroven. En dit ondanks de sauvegarde die men daar onlangs tegen betaling had bekomen. Alle inwoners van Hoogstraten en Minderhout sloegen op de vlucht en een jaar lang woonde er niemand meer. Velen kwamen om: van de 70 Minderhoutse huwelijksparen bleven er maar twee in leven. Bij de terugkeer van de overlevenden restten er nog één paard en vier of vijf koeien. Er heerste onnoemelijk veel armoede.

Antwerpen gaf zich in 1585 over aan Farnese. De val van Antwerpen bracht een vluchtelingenstroom op gang. Maar liefst 40.000 sinjoren verlieten hun stad noordwaarts. De Schelde werd door het Staatse leger afgesloten zodat de stad wegkwijnde.

In juni werd een nieuwe pastoor voor de parochie Minderhout benoemd. Wegens het oorlogsgeweld arriveerde hij pas drie jaar later. In Hoogstraten werd de plaatselijke ordonnantie tegen de pest uitgebreid: was er pest uitgebroken of dreigde er een pestepidemie?

5. Het Noorden op weg naar zelfstandigheid (1585-1609)

Alle dorpen leden onder het aanhoudende oorlogsgeweld. Zo woonden anno 1587 in Minderhout slechts vijf gezinshoofden, allen op het gehucht Hal. Minderhoutdorp, Ybbruggen, den Aert en Bergen Vyffhuysen waren verlaten. Maar liefst 61 "hoeven ende woonsteden metter stallingen, schueren ende andere huysinghen waren afgebroken en afgebrand". In het dorp stond alleen nog de kerk overeind. Die was volledig verwoest en geplunderd. De altaren waren stukgeslagen en afgebroken, de klokken gestolen. De kerk zat zonder inkomsten omdat de gronden en velden braak lagen. In Meerle waren ongeveer 50 boerderijen onbewoond en gedeeltelijk verwoest. De gronden waren niet bezaaid. De overgebleven Meerlenaren getuigden op 3 december: "'t dorp is cleyn van inwoonderen, die welcke inwoonderen oic van sobre conditien ende macht syn, mits den affsterven van de ingesetenen, die van miserien ende van den pesten gestorven sijn in grooten getale." In Meer woonden welgeteld 32 gezinshoofden. Wortel telde er nog 14. Dertien boerderijen waren daar afgebrand tijdens het beleg van het kasteel van Hoogstraten (1583). Daarnaast waren er nog eens 25 boerderijen onbewoond en onontgonnen. Tot overmaat van ramp viel tijdens de oogst graaf Karel van Mansvelt met zijn Spaanse leger Hoogstraten binnen. Op elf dagen tijd verdween de gehele oogst in Minderhout.

Graaf Karel van Mansfeld

In 1588 bezette Commissaris Georgio Basta Hoogstraten met een Spaanse compagnie ruiters en een regiment Duitse knechten. De inwoners van Minderhout sloegen vijf maanden op de vlucht en verbleven in andere dorpen. Alle goederen en beesten werden geroofd. Ruiters en knechten moesten worden voorzien zich van het nodige verteer. Geert Jan Geerts van Minderhout verklaarde dat hem gedurende de oorlog reeds 18 paarden en 24 melkgevende koeien waren ontstolen. Zijn boerderij op Hal werd door de geuzen tot in de grond afgebrand.

In 1589 maakte Filips II een tactische fout: hij liet Farnese zijn werk niet afmaken, maar mengde zich in Britse en Franse aangelegenheden waardoor zijn positie in de Nederlanden verzwakte: Farnese moest elders gaan vechten. Spanje verzwakte financieel. De Staten-Generaal zorgde intussen voor een goede verstandhouding met Frankrijk en Engeland.

Begin maart 1590 veroverde kapitein Charles de Héraugière de stad Breda door middel van een list: hij smokkelde een aantal van zijn manschappen het kasteel binnen. Die zaten verborgen in het ruim van een turfschip. Deze inname betekende voor stadhouder Maurits het begin van een schitterende reeks successen. Breda zou Staats blijven tot 1625. In Turnhout kampeerde omstreeks september 1590 het leger van graaf van Mansfelt. Hij werd uit het kasteel verdreven door geuzen uit Breda.

Maurits veroverde in 1591 Zutphen, Deventer, Delfzijl, Hulst en Nijmegen. De Thornse goederen in de Baronie van Breda werden datzelfde jaar door de Raad van State belast met de vijfde penning, later zelfs met de dubbele vijfde penning. Protesten van de abdij brachten in 1609 Maurits ertoe de dorpsbesturen in de Baronie van Breda de opdracht te geven voortaan van die dubbele belasting af te zien.

In 1592 veroverde Maurits Steenwijk en Koevorden. De Spaanse aanvoerder Farnese overleed en zijn opvolgers kregen de volgende jaren te kampen met geldgebrek en muiterij.

De burgerij van de Baronie van Breda had eveneens alle reden tot klagen omwille van de belemmering van het handelsverkeer. Door hun strooptochten maakten de Spanjaarden dit bijna geheel onmogelijk. In de zomer van 1592 kwamen nog geen honderd wagens de stad binnen, terwijl dat aantal in normale omstandigheden 700 à 800 bedroeg. Ook het verkeer te water was door het optreden van zogenaamde stroomrovers erg onveilig geworden. Half mei hield graaf van Mansfelt in Turnhout een troepenschouw over meer dan 8.000 Spaanse manschappen. Eind juni overvielen Staatse troepen o.l.v. Marcelis Backx in de straten van Turnhout het leger van de markies van Varabon.

In 1593 nam Maurits Geertruidenberg in. En op 2 april van datzelfde jaar veroverden geuzen uit het garnizoen van Breda door middel van de list met de "soetelaar" het kasteel van Turnhout. Een soetelaar was een handelaar die met zijn kar bier leverde. Hij liet zijn paard stoppen op de ophaalbrug en duwde een schildwacht in het water. Dit was het afgesproken sein voor de soldaten die zich verborgen hadden in een nabijgelegen, afgebrande woning. Zij namen probleemloos het kasteel in. Vier maanden later echter werden ze daar weggejaagd door Mondragon.

Groningen werd in 1594 ingenomen door Maurits. De pastoor van Alphen, Mattheus Antonii Gorissen van Iersel, moest vluchten voor het krijgsvolk en zat zes weken gevangen in het kasteel van Turnhout. Batterijen van prins Maurits bestookten tevergeefs met meer dan 100 kanonschoten datzelfde kasteel. In Minderhout werd de afgebrandde Kapel van den Akker hersteld. De kerk was nog niet heropgebouwd. Het zou tot 1604 duren vooraleer ze weer onder dak stond. De missen vonden voorlopig plaats in de begijnhofkerk van Hoogstraten. In 1595 werd het dorp opnieuw volledig verwoest. Er woonden nog 2 gezinnen.

In 1596 sloten de Staten een verbond met Frankrijk en Engeland. Het jaar daarop trok het zuidelijke leger 4000 man voetvolk en 500 ruiters samen te Turnhout. De troepen stonden o.l.v. graaf Varax. De Staatsen bemerkten het gevaar: zij vreesden voor een aanval op Breda of Bergen-op-Zoom. Op 22 januari 1597 arriveerde Maurits in Geertruidenberg met 5000 man infanterie, 1000 ruiters, 150 schepen, 80 wagens met ammunitie en voedsel, twee halve kartouwen en twee veldstukken met een bespanning van 100 paarden. Op 23 januari kwam een deel van dit leger aan in Ravels. Op 24 januari verliet het leger van Varax Turnhout en trok zich terug richting Herentals. Het vluchtende leger werd achtervolgd en verslagen door de Staatsen. Varax stierf tesamen met honderden soldaten, mogelijk zelfs 2000. 's Namiddags veroverde Maurits het kasteel van Turnhout. De Noordelijke vleugel brandde volledig af. Het kasteel werd vervolgens door beide partijen neutraal verklaard: de benedenvensters en de poort werden toegemetseld, de ophaalbrug werd afgebroken. Het gebouw verkommerde en verviel tot een ruïne. Het lag in puin tot na 1649.

De afgebroken en afgebrandde Minderhoutse huizen en erven lagen meestendeels nog steeds in vogelwei en onbebouwd. Er woonden ongeveer veertig families. De pastoor moest om veiligheidsredenen vaak uitwijken naar Breda. Minderhout behoorde toen bij het dekanaat Breda.

In 1598 bevrijdde Maurits de Achterhoek en Twente. Frankrijk en Spanje sloten vrede.

Filips II huwde zijn dochter Isabella uit aan Albrecht van Oostenrijk en schonk hen de Nederlanden als bruidschat. Bij kinderloos overlijden echter zouden de gewesten aan Spanje terugvallen. Kort na het huwelijk van zijn dochter overleed de Spaanse koning. Het Spaanse leger betaalde zijn soldaten slecht en op twee jaar tijd braken er twintig opstanden uit

Een brand teisterde de Vrijheid van Hoogstraten. Vier vijfde van de huizen werd in de as gelegd. Slechts zeventig huizen stonden nog overeind, maar de meeste hiervan waren onbewoonbaar.

Maurits, prins van Oranje

Maurits veroverde in 1600 Nieuwpoort. Spinola veroverde daarna Oostende. Maurits nam in 1601 Sluis in waarna Spinola Grol in de Achterhoek en Oldenzaal in Twente bezette.

Maar liefst 800 Italiaanse soldaten van het Spaanse leger begonnen te muiten in 1602. Twee jaar lang bezetten zij het kasteel van Hoogstraten en riepen er de Unie van Hoogstraten uit. Hun plundertochten voerden hen naar Antwerpen, Namen en Aken. Ze logeerden zowel op het kasteel als in de Vrijheid. Elk huis herbergde zo'n 50 à 100 soldaten.

In 1603 stierven te Hoogstraten 103 mensen aan de pest: 50 volwassenen, 23 kinderen, 24 soldaten en 6 soldatenkinderen. Het kerkhof lag er vol nieuwe graven zodat die zomer geen gras werd verkocht. Maurits viel met zijn leger Hoogstraten binnen en dreef graaf Frederik van den Bergh met het leger van de Spaanse koning op de vlucht. Hoogstraten werd "verminkt" door het Staatse krijgsvolk. Het kasteel werd belegerd en ontzet. Daardoor werden in Minderhout vruchten en granen geplunderd: het dorp werd volledig geruïneerd. Ook de pastorij met de schuur werden vernield en de pastoor kon zijn belastingen niet meer betalen. Hij vroeg aan de Staten der Verenigde Nederlanden om kwijtschelding voor de jaren 1603 en 1604. Op 26 juli 1603 trok het Spaanse leger van de Hertog van Brabant van Westmalle naar Hoogstraten. Het bestond uit 8 à 9.000 paarden en ontelbaar voetvolk. Huizen en veldvruchten werden vernield. Bijna de gehele stad brandde opnieuw af. Maurits werd verjaagd. Het krioelde van de wolven in de regio en er heerste hongersnood.

In 1604 sloot Engeland vrede met Spanje. Datzelfde jaar werd de kerk van Meerle geheel verwoest. De pest dook op in Turnhout en de gevreesde ziekte zou er twee jaar woeden. In 1606 heerste de pest in Ulicoten. De Salvatorkapel van Nijhoven was gedeeltelijk herbouwd. Er konden terug missen in het gebouw worden gelezen.

De Nederlandse overwinning op de Spaanse vloot bij Gibraltar dateerde van 1607. Zowel Noord als Zuid verlangden intussen naar de vrede: de oorlogskosten liepen hoog op en vooral de Zuidelijke Nederlanden verkeerden in een ellendige toestand. Minderhout telde in 1608 zo'n 220 communicanten (parochianen boven de 12 jaar). De kerk stond er vervallen bij: ze stond weliswaar onder dak, maar de muren waren geschoord. De missen werden nog altijd in de begijnhofkerk van Hoogstraten opgedragen. De abt van de St.Michielsabdij betaalde 200 gulden tot herstel van de kerk.

Onderhandelingen voor het Twaalfjarig Bestand

6. De wederopbouw gedurende het twaalfjarig bestand (1609-1621)

Als een voorbereiding op de vrede werd in 1609 een twaalfjarig bestand gesloten tussen de Staten-Generaal en aartshertog Albrecht, eerder tegen de zin van stadhouder Maurits, de militaire leider van de Verenigde Nederlanden. De Republiek voelde zich reeds volkomen onafhankelijk en Maurits vreesde dat Spanje zich zou versterken om na het bestand des te krachtiger aan te vallen. Besloten werd dat iedere partij zou behouden wat hij op dat moment bezat.

De handel herleefde en de wolweverij bloeide opnieuw. De stad Hoogstraten lokte weversgezinnen: vier jaar lang moesten de wevers geen personele belasting betalen. Het bestand was ook gunstig voor de plattelandsbevolking. In Minderhout werd de Kapel van den Akker heropgebouwd na brand en vernieling. En na 20 jaren van herstel werd de parochiekerk herwijd op 1 oktober 1610. Ook de pastoor van Baarle, Isaäc van de Oudewater, was bij de plechtigheid aanwezig. In 1611 mislukte de oogst "door de rijm en de kwade luchten". Volgens de kroniek van Turnhout bevroren op 10 mei alle graangewassen. Het kasteel van Hoogstraten werd voor de rest van het bestand tot neutraal gebied verklaard. In 1613 werd de kapel van Ulicoten hersteld.

Interne geschillen tussen Holland en de andere gewesten, met name tussen Oldenbarnevelt (de voorzitter van de Staten-Generaal) en Maurits (de militaire leider), en ook tussen remonstranten (gematigden) en contra-remonstranten (strenge Calvinisten), leidden vanaf 1614 tot hevige spanningen in de Republiek. Oldenbarnevelt en zijn voornaamste medestanders, o.a. Hugo de Groot, werden in 1618 gevangen genomen. Oldenbarnevelt werd in 1619 terechtgesteld, Hugo de Groot tot levenslange opsluiting veroordeeld. De Synode van Dordrecht (eveneens 1619) versterkte de eenheid binnen de Gereformeerde Kerk. De zogenaamde remonstranten werden vervolgd.

In Duitsland begon de 30-jarige oorlog, een verwoestende krijg die er veel ellende bracht. De strijd begon in Bohemen. Weldra zouden opnieuw de Nederlanden bij de strijd worden betrokken en volgden nog meer beroerde tijden voor de inwoners van Baarle en omgeving.

7. De hervatting van de oorlog (1621-1624)

Het twaalfjarig bestand liep af op 9 april 1621. Omwille van "den uitgang van de trève" (het aflopen van het bestand) was er op Paasdag en Beloken Pasen geen mis in Minderhout. Slechts de derde zondag konden de parochianen hun Pasen vieren. De mensen herinnerden zich maar al te goed welke rampspoed hen had getroffen in het eerste deel van de oorlog (zie Van Wirskaante jg.12, nr.4). Ze vreesden de toekomst: sloten en grendels op de deuren werden overal vervangen. Hoogstraten prijsde zich nog gelukkig: de neutraliteit van het kasteel werd op 23 maart verlengd door de bestuurders in Den Haag en Brussel. De stad bekwam toen ook een sauvegarde of schutsbrief van prins Maurits. Op 18 mei 1621 echter werd al duidelijk dat die bescherming weinig voorstelde: een kar met twee paarden werd aangeslagen door het leger van de prins en meegenomen naar de Demer. De gevechten in onze contreien braken pas echt los vanaf 13 augustus 1621, een maand na het overlijden van aartshertog Albrecht.

Steeds waren er soldaten in de buurt en de dreiging die van hen uitging, drukte zwaar op de bevolking. Zo werden op 2 november 1621 niet minder dan 88 ossen van koopman Willem Stappers uit 's Hertogenbosch aangeslagen tussen Alphen en Baarle. Soldaten uit het garnizoen van Wouw voerden de dieren naar Geertruidenberg. Stappers slaagde erin de ossen terug in zijn bezit te krijgen. Op 15 november arriveerde hij ermee in Hoogstraten. Hij was op weg naar de markt in Lier.

In Minderhout was er met Pinksteren van het jaar 1622 geen mis "duer beleth van den legher van den Staten van Hollant, die naar het Haghenlant trok". Op tweede Pinksterdag was het leger vertrokken. Op de derde zondag na Bamis was er geen mis omwille van de schrik voor het Spaanse leger dat in Brecht lag. Deze soldaten onder leiding van de graaf van Anholt lagen eerst voor Bergen-op-Zoom. Zij legden o.a. in Hoogstraten beslag op de gehele oogst.

Op 29 juli 1623 passeerde in Hoogstraten een sergeant met soldaten uit het garnizoen van Tholen. Op 12 oktober werd de Brusselse deurwaarder Guilliam de Moor voor een spion aangezien en door soldaten van het garnizoen van Geertruidenberg meegevoerd.

Begin maart 1624 kwamen ruiters uit de garnizoenen van Bergen-op-Zoom en Steenbergen langs. En op 15 juni reden rondzwervende ruiters van het garnizoen van Nijmegen in de richting van Antwerpen.


Maurits en Frederik Hendrik, prinsen van Oranje

8. Het Beleg van Breda (1624-1625)

Van augustus 1624 tot mei 1625 lag de streek ten noorden van Baarle vol soldaten: de Spaanse veldheer markies Ambrosius Spinola viel op 28 augustus onverwacht Ginneken binnen en sloeg er zijn hoofdkwartier op. In 17 dagen tijd was Breda omsingeld. Aan het hoofd van zijn troepen stonden o.a. de graven Jan van Nassau en Hendrik van den Bergh. Laatstgenoemde bracht zijn zoon Herman mee om de stiel te leren. Drie weken lang bracht prins Maurits met zijn leger in Made door. Daarna week hij uit naar Roosendaal. Eind 1624 vertrok hij naar Den Haag.

Het Spaanse leger trok eind augustus 1624 door Baarle en Gilze naar Ginneken. De Baarlenaren betaalden vijf dagen lang voor een sauvegarde: wellicht verbleven de Spanjaarden zo lang in ons dorp. Eén der grootste veldheren uit de Tachtigjarige Oorlog, markies Ambrosius Spinola, logeerde op het Goor. Twee tonnen van het beste bier werden hem geleverd door Dirick Meeussen en Dirick Hermans. Spinola bleef er maar één nacht en Lenart Sprangers moest toen "geheel den avont watr voeren opt goor". Neeltken Claes werd bij de doortocht van het leger beroofd van een aarden pot die zij als kuip aan de weg zette "te doene vande dorstige ruyteren ende soldaten".

Een jaar lang passeerden in Baarle konvooien met plunderende, hongerige en dorstige soldaten. Er waren inkwartieringen en dreigend onheil werd in de mate van het mogelijke afgekocht. Alle onkosten werden gezamenlijk door de Baarlenaren gedragen. Iedereen noteerde zijn eigen onkosten en steeds weer moest de dorpskas door het heffen van nieuwe belastingen worden bijgevuld om die extra uitgaven te dekken.

Vooreerst waren er de zogenaamde schutsbrieven of sauvegardes: elk gehucht (Oordeel, Bedaf, Ulicoten, Castelré, Nijhoven,...) betaalde graaf Van den Bergh dagelijks 25 stuivers, althans wanneer hij met zijn ruiters in Baarle lag. In ruil daarvoor bleef het dorp van plunderingen gespaard. Naast dit zogenaamde daggeld kregen de soldaten gratis verteer aangeboden, meestal brood, boter en bier. Allerlei andere voedingswaren verdwenen eveneens in de hongerige soldatenmagen: ham, spek, eieren, kippen, gerst, boekweit, wijn en noten. Voor de paarden was er haver, hooi en stro. Vaak ging het om erg grote bedragen. De Ulicotense rekening liep binnen het half jaar op tot bijna 350 gulden. Peeter Jesper Cruysarts had op zijn beurt op 1 december 1625 ongeveer 210 gulden tegoed van de gemeente. De erfgenamen van Henrick Geeraertsen eisten voor de periode 1620-1629 welgeteld 213 gulden en 17 stuivers.

Daarnaast waren er onvoorstelbaar veel geschenken voor de officiers. Vooral de legerleiding immers moest men voor zich weten te winnen. De pastoor, de stadhouders en de secretarissen reden met paard en kar naar het leger in Ginneken: zij vervoerden haver, hout, heischabben, vette varkens, schapen, hazen en een duizendtal vinken. Don Loys de Benelides ontving zes lopen haver voor zijn paarden. De markies kreeg 19 karpers en meerdere vaten van het beste bier aangeboden. Graaf Van den Bergh ontving zalm en wijn.

Verder waren er vooral onkosten van gederfd loon. Een wagen van een kapitein moest worden hersteld, de Caembrugge werd gerepareerd, enzovoort. Tientallen inwoners hadden werkverlet omwille van gemaakte reizen ten dienste van de gemeenschap: naar Chaam, Alphen, Gilze, Ginneken, Rijen, Riel, Holland, Poppel, Weelde, Turnhout, Tielen, Hoogstraten, Lier en Meerle. Zij vervoerden brieven of goederen. Vaak ook werden ze op weg gestuurd om te informeren naar de eventuele komst van soldaten.

Op 2 september 1624 vaardigden de Staten van Holland een plakkaat uit dat ons omtrent 11 september bereikte: het werd voortaan verboden etenswaren, munitie en krijgsgereedschap te leveren aan het leger van de koning van Spanje. Dat was een streep door de rekening van Spinola: die moest zijn bevoorrading zoeken ver in het binnenland. Hij richtte daarvoor een magazijn op in Lier en drie grote schansen tussen Lier, Herentals en Turnhout. Graaf Van den Bergh waakte met zijn ruiters over de veiligheid van de konvooien. De Baarlenaren vreesden hun komst: konvooien werden gevolgd door plunderende soldaten en soldatenvrouwen die voedingswaren en allerlei huisraad (zoals aarden schotels en potten, stopen, glazen, pannen en boterpotten) roofden. Er werd geen vaste route gevolgd. Voorraadkonvooien kwamen ofwel rechtstreeks van Turnhout, ofwel via Poppel en Bedaf. Tweemaal lagen ze op Nijhoven, een keer in Zondereigen, enzovoort. Steeds werden ze tegemoed gereden met geschenken of om te onderhandelen over een sauvegarde. Jan Snellen soon waakte twee nachten op het kerkhof naar aanleiding van de komst van zo'n konvooi.

Konvooien werden eveneens opgewacht door Spaanse soldaten. Bij Dirick Meeussen dronken elf compagnies twee tonnen bier op twee à drie dagen tijd. Daarna namen ze de begeleiding van graaf Van den Bergh over, die met zijn ruiters op 't Goor achterbleef in afwachting van de terugkeer van het konvooi. Ook in Baarle lagen er schansen ter bescherming van de konvooien: "de Kerckschans op 't Kerckhoft, 't Salvatoirs fort op Nijhoven" en schansen op Bedaf, Bosschoven, Eikelenbos en Ulicoten. Mogelijk was er ook één in Castelré. Het toponiem "Schrans" doet dit namelijk vermoeden. De belangrijkste Baarlese schans echter was gelegen op het Goordonk. Vanaf het Goor controleerden de ruiters van Hendrik Van den Bergh de verre omgeving.

Op 25 september werd het krijgsvolk in Baarle door hun officier uitdrukkelijk verboden brouwers te molesteren. Soms ging het er echt ruw aan toe! Eind september werden de Baarlenaren pas echt bang. Ook in Hoogstraten brak paniek uit: alle waardevolle voorwerpen werden naar Antwerpen gebracht. Hoogstraten betaalde nochtans belastingen aan beide strijdende partijen. Een wachter op de kerktoren luidde er de stormklok telkens een groep ruiters naderde. De poorters vluchtten dan met hun vee, meubelen en andere goederen in de kerk of de schans. Per kist in de kerk moest drie gulden stadsbelasting worden betaald. De stormklok hield op met luiden als de ruiters in de Vrijheid waren aangekomen. In Baarle werd op dezelfde manier gewaakt: Gerart Schriken en Jacob Cornelis van Olmen soon hielden dertien dagen en nachten de wacht. De torenwachters van Baarle verdienden 10 gulden voor bewezen diensten. Later was Geerarden Crabijns vier en een halve dag torenwachter in Baarle.

De paniek in Hoogstraten en Baarle was begrijpbaar: op 3 november 1624 vielen 1.500 ruiters behorend tot het Spaanse leger van de graven De Sarasar en Van den Bergh Castelré binnen. Ze rukten op naar Breda om er deel te nemen aan de belegering. Twee hoeven brandden af: bij Jan Adriaen Ancems bedroeg de schade 600 gulden en bij Marten Anthonis Straetmans 1.300 gulden. Huybrecht Adriaen Huybrechts schonk "negen coppelen kikenen aen compte de Sarasar".

1625 is het ellendigste jaar uit onze geschiedenis. Bijna dagelijks stonden er soldaten, soldatenvrouwen, boden van gouverneurs en zelfs hogere officieren aan de deur om "gedefroyeert" of vrijgehouden te worden: ze eisten eten of drinken, logies of vervoer zonder daarvoor te betalen. Geld of geschenken werden door de dorpsbesturen uitgedeeld om van verdere onkosten gespaard te blijven. De bestuurlijke diensten waren ontregeld. De Minderhoutse kerkmeester had geen manuaal "omwille van de kwade troebelen tijd van het leger". In de kerk van Hoogstraten stonden 12 koffers met kleergoed uit Minderhout en 8 uit Castelré.

Graaf Hendrik van den Bergh

Op 4 januari 1625 reisde Hendrik van den Bergh van Wuustwezel naar Baarle. Hij werd begeleid door 24 dienaren, zijn zoon en voetvolk onder leiding van kapitein Martijn. De compagnie zorgde voor de bagage van de graaf. Ten zuiden van Breda vertoefden ook geuzen. In Hoogstraten kwam het die dag tot een treffen met een knecht van de kapitein. De knecht werd daarbij in de schouder geschoten. En op 11 februari kwam Peer de keteleer, met veertien man van de Neerzijde (Nederland) in Hoogstraten. Ook op 15 februari vertoefden er drie geuzen.

Op 5 januari werd de heer van Berlecom, een neef van Hendrik Van den Bergh, met een gebroken been van Hoogstraten naar Baarle gevoerd. Op 16 januari trokken troepen van de graaf opnieuw van Wuustwezel naar Baarle. De graaf zelf, zijn zoon Herman, kapitein Martijn, vier ruiters van markies Spinola, pagen, lakeien en dienaars verteerden in Hoogstraten. Ze dronken Spaanse wijn en aten wit brood. Op 17 januari verbleef de graaf op het fort in Baarle, vanwaar hij vertrok richting Meersel. Diezelfde dag werden vermoeide soldaten met een kar van Hoogstraten naar Baarle gebracht. Ook op 29 januari werd krijgsvolk per kar van Hoogstraten naar Baarle vervoerd. Op 4 en 5 februari vertoefde Van den Bergh opnieuw in Baarle. Daarna was hij in Herentals tot half februari. Op 14 februari trok een konvooi door Meerle naar Baarle. De trommel die het tempo aangaf, werd gehoord tot in Hoogstraten.

Rond 16 februari legden de bewoners van Breda een dam aan in de Mark om de hele streek onder water te zetten. De dam brak door waardoor het opzet mislukte. Op 24 februari verbleef Zijne Excellentie Van den Bergh op het fort van Baarle. Vanuit Hoogstraten werden hem bezorgd: een kabeljauw van 35 stuivers, 100 oesters van 50 stuivers en wit brood ter waarde van 56 stuivers. In het "mandeken" bevonden zich ook een partij oesters voor de heren Francquijn en Wyngaerden. Er lag toen een dik pak sneeuw. Op 1 maart 1625 werden in Hoogstraten twee bevroren soldaten aangebracht. Op 10 maart lag de sneeuw er nog. Op 15 maart was het aan het dooien en stonden de wegen onder water. Die dag vielen 17 soldaten uit Baarle Hoogstraten binnen en verteerden er voor 187 stuivers, uiteraard zonder ervoor te betalen. In Baarle werd het paard van Peeter Adriaen Swanen aangeslagen "ten diensten van den Marquis int legr voor Breda, voerende de wijn die alhier door den grooten sneeu was blijven staen".

Breda werd geteisterd door hongersnood. Turnhout herbergde een compagnie onder leiding van kapitein Diercx en op 19 maart lagen er Kroaten in Zandhoven. Ze trokken via Wechelderzande naar Vlimmeren en zouden op weg zijn naar Beek. Die nacht was er opnieuw paniek in heel de omgeving: Kroaten werden gevreesd voor hun oorlogsmisdaden. Op 20 maart werd in Hoogstraten poeder uitgedeeld aan de plaatselijke schutters. Uit het garnizoen van Baarle kwamen 27 soldaten ter hulp. Op 21 maart werd voor het stadhuis een afsluiting getimmerd in paalwerk. Tevens werden graszoden gestoken voor op de toren en het kerkhof. Op 22 maart verbleef graaf Van den Bergh in Baarle en kampeerden zijn manschappen met de beruchte Kroaten in Zondereigen en Wortel.

Met het lenteweer nam het bezoek van militairen toe: oorlogsvoering was seizoensgebonden. Soldaten werden aangeworven in de lente en weer afgedankt tegen de winter. Op 26 maart 1625 werden brouwketels naar het kasteel van Hoogstraten gebracht om ermee in de behoefte van de ingelegerde soldaten te voorzien. Vanaf 1 mei werden dagelijks twee vaten naar de Vrijheid gebracht in opdracht van graaf Van den Bergh, gouverneur en luitenant-generaal van de ruiterij. Arbeiders moesten heide maaien voor de paarden. Op 1 april kwam markies Spinola op inspectie bij Van den Bergh. In Hoogstraten heerste een ziekte onder de legerpaarden. Op 3 april lagen er 's morgens veel dood op straat (ook op 3 en 27 mei, 4 en 19 juni). Op 16 april werd in Hoogstraten de moordenaar van een soldaat opgehangen. Verscheidene mensen werden in de buurt overvallen en "uitgeschud". Ook in mei waren de wegen nog onveilig.

Ruiters van de Baarlese schans legden beslag op een wagen en gingen ermee fourageren in de richting van Alphen. Adriaan Cornelius van der Voort moest hen 50 stuivers geven om zijn huis en schuur te redden. Zieke soldaten werden van het front aangevoerd en zo snel mogelijk weer weggebracht: de verzorging van een zieke soldaat kostte de gemeenschap veel geld. Jan Matijs Janssen gaf tien stuivers "aen eenen soldaet sieck sijnde ten eynde hij soude vertrecken". En Stoffel Schooten voerde drie zieke soldaten meteen naar Weelde. Torenwachter Geerarden Crabijns daarentegen zag zich verplicht twaalf dagen te waken bij een gekwetste ruiter.

In Den Haag stierf prins Maurits op 23 april 1625. Hij werd opgevolgd door Frederik Hendrik, die op 4 april was gehuwd met Amalia van Solms. Breda geraakte steeds meer zonder munitie en voedsel. Op 24 mei werden paarden naar Lier en Herentals overgebracht: ze waren niet meer nodig aan het front. Breda zou weldra van uitputting door de knieën gaan. Hendrik Van den Bergh zond twee karren naar Antwerpen voor proviand en wijn: eens de overgave van Breda een feit zou zijn, moest er duchtig worden gevierd. Drie soldaten werden naar Brussel gezonden om te melden dat de overgave van Breda nakend was. In het leger heerste een opgewekte stemming. Op 27 mei werd bericht dat prins Frederik Hendrik, die Breda ter hulp was gekomen en bij Dongen zijn kamp had opgesteld, zich terugtrok naar Loon-op-Zand. Hij had vruchteloos gepoogd de stad te ontzetten. De situatie in Breda was echt hopeloos: de rantsoenen brood en meel waren bijna uitgeput. Veel inwoners stierven van de honger en de pest.

Overgave van Breda

Op 29 mei mochten Spinola en Van den Bergh met de bestuurders van Breda onderhandelen over de overgave van de stad. Na negen maanden belegering werden op 2 juni de vredesvoorwaarden aanvaard en een verdrag ondertekend. Op 5 juni 1625 trokken de troepen van de koning van Spanje Breda binnen. Op het schilderij "Las Lanzas" van Velasquez pronkt de ruiterij van graaf Van den Bergh met haar lange lanzen. In de Republiek was iedereen diep onder de indruk van het verlies van Breda. De stad zou tot 1637 in handen van de Spaanse koning blijven.

Baarle bemachtigde meteen een sauvegarde van de commandant van Breda: Claude de Rije, baron van Balançon. Op 6 juni werd aartshertogin Isabella plechtig onthaald op het stadhuis van Breda. Zij passeerde niet langs Hoogstraten. Kwam zij via Baarle of langs Zundert? Eveneens op 6 juni begonnen de troepen zich uit Baarle terug te trekken. Op 7 juli reisde aartshertogin Isabella met een aanzienlijk leger van Breda naar Brussel. In Hoogstraten werd voor die gelegenheid tinnen eetgerief aangevoerd. De totale uitgaven voor de stad Hoogstraten beliepen voor het jaar 1625 meer dan 4368 gulden. Het logies van Hendrik Van den Bergh alleen al kostte 268 gulden en 12 stuivers aan bedden, lijnwaad, tafels en stoelen. Ook de graaf van Ritberch, de graaf van Emden en graaf Jan van Nassau logeerden een nacht in Hoogstraten.

9. Besmettelijke ziekten na het Beleg van Breda (1625-1626)

In mei en juni stierven een aantal mensen aan "de ziekte van Mansfeld". Graaf Van Mansfeld was met een aanzienlijk leger de Staten van Nederland ter hulp gesneld en zijn leger bestond uit "Engels gepeupel". Het waren brutale kerels, die de kiemen van vreselijke kwalen in zich droegen. Waar ze logeerden, werden mensen aangetast. Ongeveer de helft van de zieken kwamen om het leven. Ook in Baarle en omgeving passeerden al maandenlang Mansfelders.  

Graaf Ernst van Mansfeld

In Hoogstraten stierven vanaf 15 juli dagelijks mensen aan de pest. Elke dag passeerden er zieke soldaten. Ook veel paarden kwamen om het leven. Meester chirurgijn Adriaen en de andere dokters verlieten de stad en vluchtten met de schout, de drossaard en enkele schepenen naar Antwerpen. Drie schepenen stierven en de vorster (veldwachter) was al sedert 17 april overleden en niet vervangen. Pastoor Jan Verpoorten reisde kort na 20 juli naar Mechelen waar hij stierf aan de pest. Zijn opvolger Antonius van Mol hield het na twee weken voor bekeken. Op 13 september kwam er een nieuwe pastoor, Jan van Issem. Op 7 oktober werd ook hij aangetast. Twee dagen lang leed hij aan neusbloedingen waarna hij overleed. Zonder burgerlijk en geestelijk gezag was de situatie onhoudbaar in Hoogstraten.

Borgemeester Marten van Geel riep de hulp in van vrouw Aertssen, een pestmeesteres uit Zundert. Op een maand tijd waren er toen al 97 pestdoden begraven (normaal 20 doden per jaar). Vanaf 19 augustus zou de pestmeesteres om de andere dag naar Hoogstraten komen om de zieken te verzorgen. De Minderhoutse vorster Lenaert en Peeter Hansen hielpen haar daarbij. Ze verkocht elke patiënt drankjes voor een bedrag van 50 stuivers. Uit die tijd is een Hoogstratens recept tegen de pest bewaard gebleven: "Men neme voor 2 stuiver olie van anijs, jeneverbessen en zoete amandelen. Meng met wijn of brandewijn en ga dan zitten voor een heet vuur, gestookt met eikenhout, totdat het zweet uitbreekt en kruip dan onmiddellijk in bed." Hete wijn werd wel vaker voorgeschreven tegen de pest. De landdeken E.H. Ivo Van den Heuvel, wonend op het Turnhouts begijnhof, schreef gebeden tegen de pest. Op 22 september kwam vrouw Aertssen afrekenen. Er werd haar 45 gulden betaald voor bewezen diensten. Bij haar vertrek was de pest nog niet helemaal verdwenen. Er waren op dat moment 111 doden begraven.

In Minderhout stierven in 1625 ongeveer 95 parochianen, waarvan 83 aan de pest (gemiddeld overleden daar jaarlijks 6 inwoners). Verder stierven aan de pest ook een edelman uit het leger, een soldaat en een soldatenvrouw. De pest brak uit op 19 juli. Geen dokter of geneesmiddel vermocht er iets tegen. Iedereen, uren in 't ronde, was in paniek. Niet zonder reden, want ook Wortel, Meerle, Ulicoten, Baarle en Turnhout werden door de pest getroffen. Twee derde van de landerijen bleef onbebouwd, renten konden niet meer worden betaald en armoede heerste overal. In Turnhout was het bestuur de stad ontvlucht en vergaderde tijdelijk in Vosselaar.

In Baarle vielen er in de tweede helft van1625 maar liefst 91 doden te betreuren. Ook pastoor Cornelius de Graeve werd besmet bij het bezoek aan een pestlijder en stierf aan de gevolgen van de "haestighe sieckte". De eerste maanden van 1626 stierven nog veel mensen: 151, waarvan 54 in januari en februari. Op 14 augustus 1625 stierf in Castelré Jan Janssens aan de pokken. Zijn vrouw overleed aan dezelfde ziekte op 17 september. Op 17 augustus brak ook in Castelré de pest uit. Meerle telde op dat moment geen 500 inwoners meer. Honderd jaar eerder waren er dat nog 1.260.

Op 20 juli brachten twee karren gekwetste soldaten van Baarle naar Hoogstraten. Graaf van den Bergh vertrok met zijn troepen eind juli, waarna het terug wat rustiger werd in de regio. Een konvooi trok op 10 augustus langs Hoogstraten, Wortel, Castelré en Meerle naar Breda. Onderweg werd overal vreselijk geplunderd. Een ander konvooi stootte in Hoogstraten een zieke soldaat van de kar. Soldaten van het kasteel zorgden ervoor dat de zieke met het konvooi verder trok.

Op 25 september 1626 werd gemeld dat veel Baarlenaren na plunderingen in het dorp met hun meubelen en goederen naar besloten steden vluchtten. En op 30 september verteerde in Baarle "een partije Statenvolck" voor vierentwintig stuivers bij Ghijsbrecht Snellen, de secretaris.

Op 5 oktober 1626 vertrok het garnizoen uit het kasteel van Hoogstraten. De stad was verlost van de laatste troepen. Wel trokken nog regelmatig konvooien voorbij. Daarom werd er een wacht op de toren gezet. Op 6 oktober werd een akte bezorgd voor de gouverneur waarbij het kasteel tot neutraal gebied werd verklaard. De contributie van het Land van Hoogstraten werd in Den Haag kwijtgescholden wegens de geleden schade. De bode vertrok op 8 september en keerde terug op 13 oktober. Op 19 oktober passeerde een troep soldaten uit Breda met twee verslagen groepen van de vijand. Die werden op wagens meegevoerd. Op 28 oktober bekwam Hoogstraten voor 15 gulden een Hollandse sauvegardebrief voor de periode van een half jaar. Op 3 november werd de Vrijheid overvallen door 30 soldaten uit Breda die voor 10 gulden en 6 stuivers verteerden.

Op 13 november werd er een akkoord bereikt met Laureys de dekker, die zich bereid verklaarde de zorg voor de pestzieken in het gasthuis op zich te nemen. Zijn vergoeding bedroeg 7 gulden per week en brandhout voor eigen gebruik. Op 12 december wachtte kapitein Van der Laenen een groot konvooi op in Hoogstraten. Hem werd een stoop wijn geschonken in de hoop dat hij het konvooi buiten op de Dijk halt zou laten houden en dat zo het volk dat het konvooi begeleidde uit de huizen zou blijven. Op 14 december echter werden ruim 600 man voetvolk ingekwartierd. Zij namen hun intrek in de leegstaande huizen om te voorkomen dat ze met pestzieken in aanraking kwamen. De soldaten eisten 4 tonnen bier en 100 grote broden. 's Anderendaags was er voor de burgers geen brood of bier meer voorhanden.

10. Van het Beleg van Breda naar de Retorsie-periode (1626-1635)

Op 12 maart 1626 kwam de schepenbank van Hoogstraten voor de eerste keer na de pesttijd opnieuw bijeen. Normaal bestond ze uit 15 personen, waarvan er nog slechts 4 in leven waren: de borgemeester, twee schepenen en een gezworene. In de stad woonden nog 14 gezonde, werkende mannen. Op 20 april werd een telling gehouden. Er verbleven dan 21 gezinnen, o.a. arme ambachtslieden (kleermakers, kuipers, schoenlappers en metsers), handwerkers en behoeftigen die van aalmoezen moesten leven. In totaal waren er 70 communicanten (bewoners boven de 12 jaar, dienstboden niet meegerekend). Slechts 8 bunders land waren bezaaid. Niet meer dan 27 huizen waren bewoonbaar, de andere werden afgebroken of dreigden bij de minste storm ineen te storten. Deze schamele bevolking werd nog dagelijks lastig gevallen om eten en drinken en soms met geweld uitgeschud en beroofd door de militaire konvooien die vanuit Lier of Herentals optrokken naar Breda.

Frederik Hendrik, prins van Oranje

Frederik Hendrik was een geniale veldheer. Hij ging in de tegenaanval en veroverde achtereenvolgens Oostelijk Twente (1626) en de Achterhoek (1627). Piet Hein overwon in 1628 de Spaanse Zilvervloot waardoor Spanje in financiële moeilijkheden geraakte. Dat begunstigde de aanval van Frederik Hendrik op Brabant en Limburg. In 1629 nam hij na een lang beleg 's Hertogenbosch in met 120.000 soldaten. Daarbij sloeg hij verscheidene aanvallen af: de Spanjaarden probeerden om met behulp van de keizerlijke troepen de stad te ontzetten.In 1632 veroverde Frederik Hendrik Venlo, Roermond en Maastricht. Een krachtige poging van Spanje en de keizer om Maastricht te ontzetten, mislukte. Graaf Van den Bergh liep met zijn leger prompt over naar Frederik Hendrik.

Vanaf 1630 beterden de tijden: in Minderhout bijvoorbeeld bleven slechts zes korenrenten onbetaald. De Baarlenaren vroegen de bisschop van Antwerpen om hulp bij de heropbouw van de St-Salvatorkapel. Die was afgebrand omtrent 1582. In 1648 werd de heropbouw voltooid. Ronddolende soldaten bleven de streek teisteren. In 1634 werden in Baarle soldaten uit het garnizoen van Zandvliet aangemaand zich te houden aan het plakkaat, niet meer af te eisen voor kost en drank dan voorgeschreven en het land niet af te stropen.

11. De Retorsie-periode (1636-1638)

In 1635 sloten de Verenigde Nederlanden een verbond met Frankrijk om de Spanjaarden uit de Zuidelijke Nederlanden te verdrijven. In de Meierij van 's Hertogenbosch en daarna ook bij ons begon in 1636 de Retorsie-periode: noordelijke troepen overvielen menigmaal burgerlijke en geestelijke functionarissen, die gevangen werden genomen. Na de overval konden de gijzelaars worden vrijgekocht. Drie jaar lang bleef de pastoor van Hoogstraten ondergedoken. Uit de naburige dorpen werden dopelingen bij hem gebracht: daar waren de pastoors gevlucht. In 1638 hield de retorsie op en keerden de pastoors terug. Op 13 september 1636 werd er op Bedaf aanzienlijke schade veroorzaakt door de cavalerie van het Staatse leger onder leiding van luitenant-generaal Stakenburch.

De pogingen om de Spanjaarden uit de Zuidelijke Nederlanden te verdrijven, mislukten. Antwerpen kon niet worden veroverd en Roermond en Venlo vielen opnieuw in Spaanse handen. Alleen enkele grensvestingen werden ingenomen: Breda kwam in 1637 na een beleg van elf weken terug in handen van de Staatsen. Op 24 juli 1637 ontving Baarle een sauvegardebrief van de prins.

Spotprent op de vredesonderhandelingen met Spanje

12. De aanloop naar de vrede (1639-1647)

Belangrijke Spaanse troepenversterkingen werden in 1639 op zee bij Duins verslagen door admiraal Tromp. Prins Frederik Hendrik veroverde Sas van Gent (1644) en Hulst (1645). In Baarle werd het raadhuis aan de Singel voltooid (1639), de kerk verbouwd (1640) en kasteel Bruheze "uijt sijn ruinen ende water met sijn torens" heropgebouwd (1642). In 1647 was er schade aan de oogst door hagelslag.

Spanje verarmde zienderogen en de Zuidelijke Nederlanden geraakten steeds dieper in verval. Ook de Verenigde Nederlanden wilden vrede: ze hadden liever het zwakke Spanje als buur dan het groeiende Frankrijk. Verder had de Noordnederlandse handel er belang bij dat Antwerpen met zijn haven op het achterplan bleef. Prins Frederik Hendrik, de echtgenoot van Amalia van Solms, werd ernstig ziek en stierf op 14 maart 1647. Zijn zoon Willem II volgde hem op.

Frederik Hendrik had op 8 januari 1647 nog een akkoord gesloten met vertegenwoordigers van de koning van Spanje, waardoor hij o.a. het land van Turnhout als een leen kreeg toegewezen. Amalia van Solms ondertekende op 27 december van datzelfde jaar een gelijkaardig document. Het land van Turnhout was belangrijk voor de Nassaus: het vormde de verbinding tussen de Oranjesteden Breda en Diest. Bij de Vrede van Münster werden de twee voorakkoorden bevestigd in het uiteindelijke vredesverdrag.

"Met een zucht van verlichting" werd in Minderhout uitgekeken naar het einde van de oorlog. Geen enkele inwoner had ooit vrede gekend. Er werden zelfs weddenschappen afgesloten. Zo verkocht op 11 november 1647 Anthony van Gerwen zijn geweer aan Wouter Peeter Celen. Als voor St.-Jansdag (24 juni 1648) de vrede tussen de koning van Spanje en de Staten van Holland was gepubliceerd, moest Wouter 28 gulden betalen, zoniet schonk hij twee vaten bier, elk ter waarde van 8 gulden, die in elkaars gezelschap moesten worden gedronken. Vrede of niet: feesten zouden ze...

13. De Vrede van Münster (1648)

De Vrede van Münster is een onderdeel van de Westfaalse Vrede. Die kwam tot stand na jarenlang diplomatiek overleg op initiatief van Zweden en het Duitse Rijk. Door toedoen van keizer Ferdinand III groeide het overleg uit tot een congres dat tot doel had een einde te maken aan de oorlog waarin Noord-, West- en Midden-Europa sinds het begin van de 17de eeuw bijna permanent hadden verkeerd. Langzamerhand werden ook Spanje, Portugal, Frankrijk en de Verenigde Nederlanden in de voorbereidingen betrokken. Venetië en de Heilige stoel kregen een bemiddelende rol toebedeeld.

Spanje en het Duitse Rijk waren de voornaamste voorstanders van het sluiten van vrede. Frankrijk verzette zich ertegen en in de Verenigde Nederlanden waren de meningen verdeeld. Holland ijverde uit handelspolitieke overwegingen voor een snelle vrede, ondanks een in de Alliantie met Frankrijk opgenomen clausule die een verbod van een afzonderlijke vredessluiting inhield. Frederik Hendrik en Amalia van Solms waren sterk pro-Frans. Hun aanhang in de Staten-Generaal werd vooral gerepresenteerd door Utrecht en Zeeland, twee tegenstanders van een afzonderlijke vrede. De motivering van de Zeeuwen was van religieuze aard (vrede met het katholieke Spanje heette een verbond met de anti-christ), maar in feite was deze gefundeerd op de belangen van de Zeeuwse kaapvaart op de Spaanse koloniën in Amerika. Ondanks een pamflettencampagne aangestookt door de Franse ambassadeur, dreef Holland de overeenkomst door. Het voorlopige vredestraktaat werd met uitzondering van Zeeland door de gewesten ondertekend op 30 januari 1648: "Articulen en conditien van den Eeuwigen Vrede geslooten tusschen den Groot-machtigen Koninck van Hispaignen/etc. ten eender/ ende de hoog-mogende Heren Staten Generael der Vereenigde Nederlanden/ ten ander zijde onderteijckent en bezegelt den 30sten januarij 1648 Tot Münster..."

Door de Vrede van Münster werd de Republiek der Verenigde Nederlanden formeel erkend als een vrije staat en de grens met Spanje werd getekend op basis van de frontsituatie. Het oude hertogdom Brabant werd gesplitst: Baarle-Hertog, behorend tot het land van Turnhout, bleef bij Spanje terwijl Baarle-Nassau als onderdeel van de Baronie van Breda bij de Republiek kwam. Op 15 mei werd de Vrede van Münster plechtig bezworen in het raadhuis te Münster. De officiële bekendmaking in de Verenigde Nederlanden volgde op 5 juni 1648, nadat Zeeland op 30 mei had verklaard zich erbij neer te leggen. Op 24 oktober 1648 sloot ook Frankrijk vrede met de keizer in ruil voor gebieden in Elzas en Lotharingen. Daarmee was de Vrede van Westfalen voltooid.

De Schelde bleef gesloten waardoor de Zuidelijke Nederlanden steeds meer achterop geraakten. Dit betekende voor Hoogstraten het einde van de wolnijverheid. Ook de handel ondervond nadeel en het bleef lange tijd onveilig op onze wegen.

Ter gelegenheid van de afkondiging van de vrede was er op 5 juni een groot volksfeest: wellicht werd er gratis bier geschonken op elk gehucht, werden pleinen en gebouwen verlicht met teerpotten en luidden dagenlang de kerkklokken. In de steden werd vuurwerk ontstoken. De kater van het feest kwam op16 juni: bij verordening werden de kerken gesloten en eigende de prins van Oranje zich alle kerkelijke goederen en kerken van de Baronie van Breda toe. Religieuzen en begijnen ontvluchtten de Republiek. Velen kwamen naar Turnhout en Hoogstraten.

Onderschout Daniël Buyckx kwam namens de prins beslag leggen op alle kerkelijke goederen in Baarle-Nassau. Op 3 juli 1648 vond een calvinistische beeldenstorm plaats in de zopas heropende Salvatorkapel van Nijhoven. Nadat de rabauwen beelden en schilderijen hadden vernield, probeerden ze het 15de eeuwse houten kruisbeeld van de Calvarieberg stuk te trappen. Het bleek echter te sterk. Door de inwoners werd de "onteerde Christus" nadien in veiligheid gebracht in de Remigiuskerk. De calvinistische karavaan poogde vervolgens de kerk van Baarle-Hertog te sluiten, wat kon worden verhinderd door onderpastoor Gerardus Van Herdegom, witheer van Tongerlo (°Mechelen 28 april 1617, +Baarle 3 oktober 1675). Van Herdegom was een bekende geschiedschrijver. Hij schreef reeds vóór 1648 zijn Diva Virgo Candida (De blanke H. Maagd), in 1650 op 531 pagina's gedrukt in Brussel.

Van Herdegom deed meermaals een beroep op Amalia van Solms wanneer de kerk dreigde te worden geannexeerd. Als leenvrouwe van de koning van Spanje was Amalia verplicht het katholieke geloof in de Heerlijkheid Turnhout te verdedigen, dus ook in Baarle-Hertog. De Remigiuskerk werd gered voor de katholieken. Tegelijkertijd bleven ook de Baarlese enclaves behouden. Het behoud van de enclaves en vooral de komst van de rijksgrens zouden honderden jaren lang conflicten veroorzaken tussen de Baarlenaren en de vertegenwoordigers van hun verschillende overheden. Het is deze scheiding die we herdachten met de organisatie van de Landdag van het Verbond Voor Heemkunde op zaterdag 3 oktober 1998. Precies 350 jaar geleden werd de basis gelegd van de huidige rijksgrenzen in Baarle.

Afkondiging in Antwerpen van de Vrede van Münster